Door te spelen met scherpte in je beeld kun je de compositie en zeggingskracht van een foto behoorlijk vergroten. In dit artikel een aantal voorbeelden hoe je dit kunt doen.
Bij het maken van een foto concentreren we ons meestal op het scherp afbeelden van het hoofdonderwerp. Maar met scherpte of liever, onscherpte, kunnen we echter meer doen dan dit alleen.
Door heel selectief te zijn in wat we scherp of onscherp willen hebben in het beeld, kunnen we een foto maken die meer spreekt dan anders.
Het selectief toepassen van scherpte is een samenspel van brandpuntsafstand, sluitertijd en diafragma
Sommige onderwerpen lenen zich er bij uitstek voor om niet geheel scherp afgebeeld te worden, zoals bijvoorbeeld stromend water in een riviertje met rotsen.
Onscherpte als onderdeel van de compositie
In de foto van de velduil is bewust gebruik gemaakt van onscherpte in de voorgrond. De velduil zat net iets te ver weg om geheel in beeld te krijgen. Door de vogel rechts boven in beeld te zetten, en de voorgrond te vullen met de paaltjes links onder, ontstaat er een “invoerende lijn” die de ogen als het ware automatisch naar de vogel leiden.
Hierbij is het heel belangrijk dat deze paaltjes niet scherp in beeld komen. Gebeurt dit wel, dan leiden ze de aandacht juist af van het hoofdonderwerp en worden het storende factoren in je beeld. De foto van de velduil is genomen met diafragma F9. Meer scherptediepte zou hier leiden tot scherpe paaltjes en dat is wel ongewenst in deze compositie.
Beweging fotograferen
Bewegende onderwerpen fotograferen we vaak met een hoge sluitertijd, waardoor het onderwerp en de omgeving ook in deze situatie “bevroren” wordt weergegeven in het beeld. We kunnen hier echter ook voor een langere sluitertijd kiezen en de camera meetrekken met de beweging van het onderwerp, zoals in de onderstaande foto te zien is.
We doen dit heel gelijkmatig en zoveel mogelijk in overeenstemming met de beweging van het onderwerp. Het effect is dan dat het hoofdonderwerp relatief scherp in beeld verschijnt en verder alles sterk vervaagd wordt weergegeven.
Techniek
Wil je beweging accentueren, kies dan een langere sluitertijd tussen 1/2 en 1/25 seconde. In de situatie van de fiets is de lange sluitertijd zo gekozen dat tijdens het vooruit bewegen van de fiets de weg vaag wordt weergegeven maar de fiets relatief scherp wordt afgebeeld. De sluitertijd is hier ook afhankelijk van de bewegingssnelheid van de fiets. Hoe langzamer je onderwerp beweegt, des te langer is de sluitertijd die je moet gebruiken.
Brandpuntsafstand
Ook de brandpuntsafstand van het objectief is van grote invloed op de scherptediepte. Hoe langer de brandpuntsafstand, hoe korter het scherptedieptegebied bij het zelfde diafragma. Voorbeeld: fotografeer je een voorwerp op 50 meter afstand met een 100 mm telelens met diafragma F8, dan zal alles vanaf ongeveer 23 meter scherp zijn.
Doe je dit echter met een 500 mm telelens, zoals in het geval van de velduil, dan ligt je scherptediepte tussen 48 en 53 meter en is totaal dus maar 5 meter.
Tip: Veel spiegelreflex-camera’s hebben een scherptediepte-controleknop: als je deze indrukt terwijl je door de zoeker kijkt, sluit het diafragma zich tot de ingestelde waarde. Hoewel het beeld dan een stuk donkerder wordt, is het toch een handig middel om visueel de scherptediepte te controleren.
Het selectief toepassen van scherpte is een samenspel van brandpuntsafstand, sluitertijd en diafragma. Vaak lukt het niet om in één keer de juiste opname te maken. Maak van één situatie daarom meerdere opnamen, met verschillende sluitertijd/diafragmacombinaties. De kans dat de juiste opname er dan wel tussen zit, is aanmerkelijk groter.